Wat ging vooraf aan dit arrest? Waarom stapten de VREG en andere instanties naar het Grondwettelijk Hof?

Op 28 mei 2014 (56.282/3) oordeelde de Raad van State een eerste keer dat de toepassing van de virtueel terugdraaiende teller (waarbij de jaarlijks uitgelezen werkelijk afgenomen en geïnjecteerde elektriciteit in de achterliggende systemen van de netbeheerder met elkaar in mindering worden gebrachtin strijd zou zijn met de bevoegdheidsverdelende regels tussen de gewesten en het federale niveau. Het Brusselse Gewest probeerde op dat moment een dergelijke regeling in te voeren. De analoge meters in dat gewest draaien namelijk niet terug zoals in Vlaanderen; ze meten de afgenomen en geïnjecteerde elektriciteit apartIn zijn advies van 20 maart 2018 (62.977/3) over het Vlaamse ontwerpdecreet digitale meters verwijst de Raad van State expliciet naar dat advies uit 2014 en herhaalt dat de overgangsregeling die nu door het Grondwettelijk Hof werd vernietigd, niet spoort met de bevoegdheidsverdeling. Omwille van de schending van de federale bevoegdheden inzake transmissienettarieven en federale belastingen stapten de CREG en de Belgische Staat vervolgens naar het Grondwettelijk Hof. 


Op 6 april 2017 (ADV-2017-02) waarschuwde de VREG een eerste maal dat een compensatiemechanisme voor prosumenten met een digitale meter in strijd zou zijn met de federale bevoegdheden en de bevoegdheden van de regulator (distributienettarieven). De VREG herhaalde die waarschuwing op 29 augustus 2017 (ADV-2017-05), 22 oktober 2018 (CONS-2018-07) en 25 maart 2019 (ADV-2019-01). De VREG ging vervolgens in beroep tegen de overgangsregeling bij verzoekschrift van 14 november 2019, en dit enkel voor wat de distributienettarieven betreft; niet voor de andere componenten van de elektriciteitsfactuur.  


Andere instanties die naar het Grondwettelijk Hof stapten om andere redenen waren FEBEG (Federatie van de Belgische Elektriciteits- en Aardgasbedrijven)Liga voor Mensenrechten en een aantal privépersonen. Relevant voor het compensatiemechanisme is wel dat FEBEG het Hof verzocht om de gevolgen van een eventuele vernietiging van de overgangsregeling te handhaven voor het verleden, zodat het enkel zou gelden voor de toekomst.